4.1. Vaststellen beschadiging hersenen bij CP

Uitgangsvraag

Hoe stelt men vast dat er sprake is van een niet-progressieve beschadiging van de hersenen?

Aanbeveling

De werkgroep is van mening dat bij kinderen waarbij de diagnose CP op klinische gronden wordt overwogen een MRI scan van de hersenen na de tweede verjaardag de voorkeur geniet om een niet-progressieve hersenbeschadiging aan te tonen met een karakteristiek patroon van beschadiging. In voorkomende gevallen is een vervolg MRI noodzakelijk om een progressieve hersenbeschadiging uit te sluiten.

De werkgroep is van mening dat bij kinderen waarbij een structurele laesie van de hersenen is aangetoond met echografie en de klinische bevindingen passen bij de gevonden afwijking kan overwogen worden af te zien van een MRI scan.

De werkgroep is van mening dat voor een MRI scan bij (jonge) kinderen onder sedatie of met algehele narcose het ziekenhuis ingesteld dient te zijn op deze procedure gezien met name de risico’s van sedatie.

Overwegingen

De werkgroep is van mening dat het verondersteld etiologisch moment bij postnatale gevallen gedefinieerd is als een gebeurtenis die is opgetreden tussen dag 28 na de à terme datum en de eerste verjaardag.

Bij een aantal kinderen die voldoen aan de criteria van CP zal bij beeldvorming geen structurele afwijkingen kunnen worden aangetoond. Naar schatting is dit aantal 5 tot 10 procent. Indien het een MRI scan betreft voor het tweede levensjaar dient deze herhaald te worden na het tweede levensjaar. Verder onderzoek zal op basis van het klinische beloop moeten worden ingezet.

De kosten en de beschikbaarheid van de MRI scan dienen geen belemmerende factor te zijn.

Bij kinderen die niet lang stil kunnen liggen, dient het onderzoek onder algehele narcose of sedatie plaats te vinden. Gezien de risico’s van sedatie moet het ziekenhuis ingesteld zijn  op deze procedure. Voor beschrijving van de procedure en risico’s van sedatie wordt verwezen naar de conceptrichtlijn Sedatie en/of analgesie door niet-anesthesiologen.